Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Gepubliceerd op 20-06-2017

Verbouwen

betekenis & definitie

Verbouwen - jeugdslang voor ‘vernielen’. → uitwonen.

De laatste keer dat de heren uit Breukelen voor een sportontmoeting op de NPA waren, hadden ze even een toilet verbouwd. Vrij Nederland, 13-04-85

Leo: ‘Na een vergadering kun je briefjes vinden met: Als je daarbij blijft komen we bij jou de boel wel eens even verbouwen...’ NRC Handelsblad, 07-02-87

We komen jullie kantoor nog wel verbouwen. En kijk voortaan wie er achter je loopt. Trouw, 13-10-88

Vrienden van S. hadden ruzie met anderen gekregen en het plan was om eens even de boel te gaan verbouwen. Nieuwe Revu, 27-05-98

in elkaar slaan, hevig afranselen.

Kom jij maar eens even mee naar buiten. Zulle we je even verbouwen. Het Parool, 18-10-86

In de bus van het klimcentrum naar het Leger des Heils-kantoor vertelt cursusleider Wim Hogebrug dat Paul degene is die tijdens de leerstraf de meeste punten heeft verdiend. Amfie: ‘Ik heb toch niet de minste, Wimpie? Anders ga ik je straks even verbouwen.’ Nieuwe Revu, 18-06-97