Veer (veder)
v./m. (veren), 1. (dierkunde) hoornachtig orgaan, karakteristiek huidbekleedsel van vogels: zo licht als een veer, zeer licht; (zegsw.) zodra hij een veer van de mond kan blazen, zodra hij nog (weer) iets kan doen; hij heeft een of veren moeten laten, iets ingeboet (geld, eer e.d.); achter de veren zitten, opjagen; met de veren van een ander pronke...