Wat is de betekenis van vakantiedag?

2024-05-01
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

vakantiedag

dag bestemd voor vakantie. periodiek terugkerende of jaarlijks toegekende dag waarop iemand is vrijgesteld van werk of school en die men in de regel aan ontspanning of recreatie besteedt; dag bestemd voor vakantie. Voorbeelden: Het wettelijk aantal vakantiedagen bij een volledige werkweek bedraagt 20. De compensatie mag dus alleen pl...

2024-05-01
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

vakantiedag

vakantiedag - Zelfstandignaamwoord 1. een dag dat je niet hoeft te werken maar waarop het loon wel wordt doorbetaald Iedere werknemer heeft recht op 20 vakantiedagen bij een volledige baan. Er zijn verplichte vakantiedagen en vakantiedagen die men...

2024-05-01
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

vakantiedag

vakantiedag - zelfstandig naamwoord uitspraak: va-kan-sie-dag 1. een dag van de vakantie ♢ op de eerste vakantiedag heb ik de auto ingeladen Zelfstandig naamwoord: va-kan-sie-dag de vakantiedag ...

2024-05-01
Kuifje in Vlaanderen

Michel Uyen

vakantiedag

fijne vakantiedag (één vrije dag, snipper¬dag; de langere vakantie heet meestal verlof)

2024-05-01
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)