Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

vakantiedag

betekenis & definitie

dag bestemd voor vakantie.

periodiek terugkerende of jaarlijks toegekende dag waarop iemand is vrijgesteld van werk of school en die men in de regel aan ontspanning of recreatie besteedt; dag bestemd voor vakantie.

Voorbeelden:
Het wettelijk aantal vakantiedagen bij een volledige werkweek bedraagt 20. De compensatie mag dus alleen plaatsvinden met de vakantiedagen die boven de 20 uitkomen.
http://www.juridisch.nl/index.html, 2002

De wet. Zij stelt als beginsel dat elke werknemer recht heeft op 24 jaarlijkse vakantiedagen. In de praktijk hangt dit af van het aantal dagen dat de werknemer in het kader van een arbeidscontract in het voorgaande kalenderjaar heeft gewerkt; het hierboven vermelde beginsel geldt immers alleen voor de werknemer die een volledig dienstjaar heeft gewerkt. Als u arbeider bent. Men telt het aantal dienstdagen: 24 vakantiedagen als u meer dan 276 dagen in dienst bent geweest; 20 dagen als u tussen 231 en 241 dagen in dienst bent geweest; enzovoort tot 2 dagen, als u tussen 24 en 34 dagen in dienst bent geweest.
http://www.nl.jobpilot.be/content/journal/workinbe/congetravail.html, 1995

Veel detacheringsbureaus bieden een contract voor een bepaalde periode aan, maar er zijn ook bureaus die werknemers voor vast aannemen. In deze arbeidscontracten zijn vakantiedagen, overwerktoeslagen en pensioen opgenomen.
http://www.intermediair.nl/, 2001

Terwijl heel wat studenten nog profiteren van hun laatste vakantiedagen, laait voor anderen de examenkoorts alweer hoog op.
De Standaard, 1996