v.v.t
voltooid verleden tijd. voltooid verleden tijd, een van de acht werkwoordstijden, bv.: ik had gelopen, wij hadden gelopen; ik had geluisterd, wij hadden geluisterd; ik had geantwoord, wij hadden geantwoord; ik had gewerkt, wij hadden gewerkt; ik was gegaan, wij waren gegaan; ik was geslagen, wij waren geslagen. Voorbeelden: Er zijn,...