Wat is de betekenis van Uitspreiden?

2024-04-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

uitspreiden

uitspreiden - regelmatig werkwoord uitspraak: uit-sprei-den 1. het uitvouwen en neerleggen ♢ Pepito spreidde het kleed op de grond uit Regelmatig werkwoord: uit-sprei-den ik spreid uit (... ik uitspreid)...

2024-04-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Uitspreiden

v., útspriede.

2024-04-28
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uitspreiden

(spreidde uit, heeft uitgespreid), 1. in zijn volle grootte uitleggen, vaneenspreiden: een mantel op de grond uitspreiden; 2. vaneen, uit elkaar strekken : de benen uitspreiden ; — uitslaan (de vleugels); 3. in gedeelten over een oppervlakte uitwerpen: mest over een akker uitspreiden; 4. zich uitspreiden, a....

2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

uitspreiden

spreidde uit, h. uitgespreid (vaneenspreiden, uit elkaar leggen): een tafelkleed uitspreiden, de vleugels uitspreiden, om nl. te vliegen; de eik wil zijn wortels ver uitspreiden, uitslaan; zich uitspreiden: het landschap zal zich gaandeweg voor ons uitspreiden, in zijn geheel zich vertonen.

2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

uitspreiden

('uit) (spreidde uit, heeft uitgespreid) 1. uit elkaar leggen : een tafelkleed -. 2. uitslaan : zijn vleugels om te vliegen; zijn wortels ver -. 3. zich -, zich vertonen : het landschap zal zich gaandeweg -.

2024-04-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Uitspreiden

(spreidde uit, heeft uitgespreid), 1. uit elkaar leggen: een mantel op de grond uitspreiden; 2. in gedeelten over een oppervlakte uitwerpen: mest over een akker uitspreiden; 3. in volle breedte zich vertonen: een heerlijk landschap spreidt zich voor ons uit.

2024-04-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

UITSPREIDEN

UITSPREIDEN - (spreidde uit, heeft uitgespreid), uitleggen, vaneenspreiden: een mantel op den grond uitspreiden; de beenen uitspreiden; — uitslaan (de vleugels); (w. g.) verspreiden. UITSPREIDING, v.