Wat is de betekenis van uitschijten?

2024-04-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

uitschijten

1) (17e eeuw) (plat) de stoelgang via de aarsopening verwijderen. • Uitschijten, bedr. onz. st. ww. Bedr. Met hen (hebben). Uitkakken. Met eene zaak als object. Da ' kind hee ne cens opgeten en hem weer uitgescheten. keesesteenen (kersesteenen) uitschijten. (Vle reeks. Nummer 37. 1921) •... ik had je moeten stukbijten, inslikken en uitsc...

2024-04-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

uitschijten

uitschijten - Werkwoord 1. (ov) (vulgair) door schijten verwijderen uit, poepen 2. (ov) (vulgair) uitkotsen Woordherkomst samenstelling van uit(bijwoord) en schijten(werkwoord)

2024-04-29
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

uitschijten

Stoett (1943: nr. 1431) kent de verwensing schijfje uit! ‘hoepel op’. Mullebrouck (1984) kent voor Vlaanderen ik schijt u vierkant uit! Deze verwensing drukt minachting en walging uit. zie schijten.

2024-04-29
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

uitschijten

(Iem.) beschimpen, honend uitlachen, bespotten; - ook: uitschelden, uitkafferen, de huid vol schelden. Alleman sprak kwaad van de smokkelaars ... en op ne zaterdag, rond een uur of één, als Lewie terugkwam van de statie, scheet Luppen Obbeuvel hem eens uit over de haag, WALSCHAP 1976, 131.

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uitschijten

I. (scheet uit, heeft uitgescheten), 1. (plat) door de aarsopening lozen; 2. (Zuidn.) beschimpen, honend uitlachen. II. (schijtte uit), (gew., volkst.) uitsloffen, gezegd van schoeisel dat van de hiel afglijdt.