uitschelden
uitschelden - Werkwoord 1. (ov) iemand met scheldwoorden bewerken ♢ Hij scheldt me uit voor lelijke aap. Woordherkomst samenstelling van uit(bijwoord) en schelden(werkwoord) Synoniemen uitkafferen Verwante begrippen schelden
Wiktionary (2019)
uitschelden - Werkwoord 1. (ov) iemand met scheldwoorden bewerken ♢ Hij scheldt me uit voor lelijke aap. Woordherkomst samenstelling van uit(bijwoord) en schelden(werkwoord) Synoniemen uitkafferen Verwante begrippen schelden
Direct toegang tot alle 9 resultaten over uitschelden?
Muiswerk Educatief (2017)
uitschelden - onregelmatig werkwoord uitspraak: uit-schel-den 1. scheldwoorden naar hem roepen ♢ zij schold hem uit voor sufferd Onregelmatig werkwoord: uit-schel-den ik scheld uit (... ik uitscheld) ...
Fa. A.J. Osinga (1952)
v., útskelle, -rache, -beare, -krite -segenje, -roffelje, forskelle, -sprekke.
Van Dale Uitgevers (1950)
(schold uit, heeft uitgescholden), smadende, honende woorden, schimpwoorden toevoegen, met scheldnamen toespreken ; iem. uitschelden voor..., hem de scheldnaam geven van; — (scherts.) verkeerdelijk benoemen : je moet een wherry niet voor een jol uitschelden.
M. J. Koenen's (1937)
schold uit, h. uitgescholden (smadelijke of honende woorden naar het hoofd werpen): iem. uitschelden voor bedrieger.
Jozef Verschueren (1930)
('uit) (schold uit, heeft uitgescholden) 1. met woorden honen, beledigen : iemand voor dief -. 2. uitjouwen.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
(schold uit, heeft uitgescholden), schimpwoorden toevoegen: iemand uitschelden voor rotte vis; (scherts.) verkeerd benoemen: je moet een wherry niet voor een jol uitschelden.
J.H. van Dale (1898)
UITSCHELDEN - (schold uit, heeft uitgescholden), met woorden hoonen, beleedigen: iem. uitschelden voor, hem een scheldnaam geven; uitjouwen. UITSCHELDING, v.
J.V. Hendriks (1898)
zie Eindigen.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.