uitpuzzelen
(1909) (inf.) uitzoeken; uitvissen; trachten op te lossen. • Wie heeft ook ooit kunnen denken, dat de lui de Noordpool — de Zuidpool met alle geweld wouen uitpuzzelen? (De courant, 09/04/1909) • Er moet geld bij. En terwijl we inde rechtzaal de millioentjes uitpuzzelen, zet er een gladde vogel even zijn miniatuur-lensje op den pre...