Wat is de betekenis van uiterlijk?

2023-06-04
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

uiterlijk

uiterlijk - Zelfstandignaamwoord 1. zoals iets of iemand er van buiten uitziet uiterlijk - Bijvoeglijk naamwoord 1. betrekking hebbend op de buitenkant van iets of iemand Een uiterlijk kenmerk van deze vogelsoort is een rode stuit. 2. het laatst nog aanvaardbare ...

Lees verder

Direct toegang tot alle 10 resultaten over uiterlijk?

Word nu vriend van Ensie
2023-06-04
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

uiterlijk

uiterlijk - bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, zelfstandig naamwoord uitspraak: ui-ter-lijk 1. aan de buitenkant ♢ uiterlijk leek ze kalm, maar innerlijk was ze heel boos 1. op zijn laatst ♢ je m...

Lees verder
2023-06-04
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Uiterlijk

1. s.n., uterlik (it), foarkommen (it), skôging, skouwing, makkelei (it). 2. adj. & adv., uterlik, fan bûten, oan 'e bútenkant; — goed en vriendelijk, moai foar de hân. 3. adv.; (op zijn laatst), uterlik, op syn lést.

Lees verder
2023-06-04
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uiterlijk

I. bn., zich aan de buitenzijde vertonende of daarop betrekking hebbend: de uiterlijke gedaante van iets; uiterlijke kentekenen; op de uiterlijke schijn afgaan, niet tot de kern der zaak doordringen; — uiterlijke welsprekendheid, die gelegen is in gebaar, houding en stem. II. bw., 1. naar buiten, voor het oog: uiterlijk sche...

Lees verder
2023-06-04
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

uiterlijk

I. bn. (uitwendig, wat naar buiten uit is waar te nemen): de uiterlijke schijn, uiterlijke distinctie; oefeningen in de uiterlijke welsprekendheid, gebaren, houdingen. II. bw. (1 wat het uiterlijk betreft; 2 op zijn meest, op zijn hoogst, op zijn laatst): 1. hij is uiterlijk nog al beschaafd; 2. dat kost u uiterlijk een rijksdaalder; uiterlijk zes...

Lees verder
2023-06-04
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

uiterlijk

(uitərlək) I. bn. en bw. naar buiten (zich vertonend): de -e schijn; de -e gedaante van iets. Syn. uitwendig. Tgst. → innerlijk. II. o. uiterlijke, uitwendige gedaante, vorm, voorkomen : een jongmens met een gunstig -. Syn. → aangezicht. III. bw. 1. op zijn laatste : hij zal u over zes weken betalen. 2. op zijn hoogst: dat kost 200...

Lees verder
2023-06-04
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Uiterlijk

I. bn., zich aan de buitenzijde vertonend of daarop betrekking hebbend: op de uiterlijke schijn afgaan, niet tot de kern der zaak doordringen; II. bw., 1. voor het oog: scheen hij kalm; 2. niet later dan: ik zal je uiterlijk over 14 dagen opbellen; III zn., o., 1. uitwendige gedaante, voorkomen: die man heeft geen gunstig uiterlijk; 2. wat n...

Lees verder
2023-06-04
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Uiterlijk

Het begrip uiterlijk heeft 2 verschillende betekenissen: 1. uiterlijk - UITERLIJK - bn. bw. naar buiten, aan de buitenzijde zich vertoonende: de uiterlijke gedaante (van iets); — op den uiterlijken schijn afgaan, niet tot de kern der zaak doordringen; uiterlijke kenteekenen, dadelijk op te merken; — ik zal u uiterlijk over 14 dagen be...

Lees verder
2023-06-04
Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen

J.V. Hendriks (1898)

Uiterlijk

zie Aangezicht, zie Uitwendig.

2023-06-04
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Uiterlijk

Uiterlijk, bn. en bijw. naar buiten, aan de buitenzijde zich vertoonende; de -e (uitwendige) gedaante (van iets); ten langste, ten laatste, ik kan u - over 14 dagen bezoeken. *-, *-E, o. gmv. de uitwendige gedaante, vorm, voorkomen. *-HEID, v. (...heden), het uitwendige, de buitenzijde. *...MATE, bijw. buitengemeen, zeer.

Lees verder