Wat is de betekenis van uiterlijk?

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

uiterlijk

uiterlijk - Zelfstandignaamwoord 1. zoals iets of iemand er van buiten uitziet uiterlijk - Bijvoeglijk naamwoord 1. betrekking hebbend op de buitenkant van iets of iemand Een uiterlijk kenmerk van deze vogelsoort is een rode stuit. 2. het laatst nog aanvaardbare ...

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

uiterlijk

uiterlijk - bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, zelfstandig naamwoord uitspraak: ui-ter-lijk 1. aan de buitenkant ♢ uiterlijk leek ze kalm, maar innerlijk was ze heel boos 1. op zijn laatst ♢ je m...

2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Uiterlijk

1. s.n., uterlik (it), foarkommen (it), skôging, skouwing, makkelei (it). 2. adj. & adv., uterlik, fan bûten, oan 'e bútenkant; — goed en vriendelijk, moai foar de hân. 3. adv.; (op zijn laatst), uterlik, op syn lést.

2024-04-20
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uiterlijk

I. bn., zich aan de buitenzijde vertonende of daarop betrekking hebbend: de uiterlijke gedaante van iets; uiterlijke kentekenen; op de uiterlijke schijn afgaan, niet tot de kern der zaak doordringen; — uiterlijke welsprekendheid, die gelegen is in gebaar, houding en stem. II. bw., 1. naar buiten, voor het oog: uiterlijk sche...

2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

uiterlijk

I. bn. (uitwendig, wat naar buiten uit is waar te nemen): de uiterlijke schijn, uiterlijke distinctie; oefeningen in de uiterlijke welsprekendheid, gebaren, houdingen. II. bw. (1 wat het uiterlijk betreft; 2 op zijn meest, op zijn hoogst, op zijn laatst): 1. hij is uiterlijk nog al beschaafd; 2. dat kost u uiterlijk een rijksdaalder; uiterlijk zes...

2024-04-20
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

uiterlijk

(uitərlək) I. bn. en bw. naar buiten (zich vertonend): de -e schijn; de -e gedaante van iets. Syn. uitwendig. Tgst. → innerlijk. II. o. uiterlijke, uitwendige gedaante, vorm, voorkomen : een jongmens met een gunstig -. Syn. → aangezicht. III. bw. 1. op zijn laatste : hij zal u over zes weken betalen. 2. op zijn hoogst: dat kost 200...

2024-04-20
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Uiterlijk

I. bn., zich aan de buitenzijde vertonend of daarop betrekking hebbend: op de uiterlijke schijn afgaan, niet tot de kern der zaak doordringen; II. bw., 1. voor het oog: scheen hij kalm; 2. niet later dan: ik zal je uiterlijk over 14 dagen opbellen; III zn., o., 1. uitwendige gedaante, voorkomen: die man heeft geen gunstig uiterlijk; 2. wat n...

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Uiterlijk

Het begrip uiterlijk heeft 2 verschillende betekenissen: 1. uiterlijk - UITERLIJK - bn. bw. naar buiten, aan de buitenzijde zich vertoonende: de uiterlijke gedaante (van iets); — op den uiterlijken schijn afgaan, niet tot de kern der zaak doordringen; uiterlijke kenteekenen, dadelijk op te merken; — ik zal u uiterlijk over 14 dagen be...