treuzel
treuzel - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van treuzelen ♢ Ik treuzel 2. gebiedende wijs van treuzelen ♢ treuzel! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van treuzelen ♢ treuzel je?...
Wiktionary (2019)
treuzel - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van treuzelen ♢ Ik treuzel 2. gebiedende wijs van treuzelen ♢ treuzel! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van treuzelen ♢ treuzel je?...
Van Dale Uitgevers (1950)
I. v. (-s), (gew.) zeef, trijzel. II. 1. v. (-s), beuzeling; 2. gemeensl. (-s), treuzeltje, o. (-s), talmer, talmster.
J.H. van Dale (1898)
Het begrip treuzel heeft 2 verschillende betekenissen: 1. treuzel - treuzel - v. (-s), (gew.) zeef, trijzel; beuzeling. 2. treuzel - treuzel - m. en v. (-s), talmer, talmster. TREUZELTJE, o. (-s).
I.M. Calisch (1864)
Treuzel, m. en v. (-s), talmer, talmster. *-AAR, m., *-AARSTER, v. (-s), talmer, talmster. *-ACHTIG, bn. (-er, -st), talmend, slenterend. *-EN, ow. gel. (ik treuzelde, heb getreuzeld), talmen, leuteren, dralen. *-ING, v. het treuzelen, getalm, geleuter.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: