Wat is de betekenis van treuzel?

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

treuzel

treuzel - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van treuzelen ♢ Ik treuzel 2. gebiedende wijs van treuzelen treuzel! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van treuzelen treuzel je?...

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Treuzel

I. v. (-s), (gew.) zeef, trijzel. II. 1. v. (-s), beuzeling; 2. gemeensl. (-s), treuzeltje, o. (-s), talmer, talmster.

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

treuzel

m. en v. -s, treuzeltje; talmer, talmster.

2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

treuzel

(‘treuzɘl) m. en v. (-s; -tje) treuzelaarster.

2024-04-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Treuzel

v./m. (-s), talmer, talmster.

2024-04-27
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Treuzel

Het begrip treuzel heeft 2 verschillende betekenissen: 1. treuzel - treuzel - v. (-s), (gew.) zeef, trijzel; beuzeling. 2. treuzel - treuzel - m. en v. (-s), talmer, talmster. TREUZELTJE, o. (-s).

2024-04-27
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Treuzel

Treuzel, m. en v. (-s), talmer, talmster. *-AAR, m., *-AARSTER, v. (-s), talmer, talmster. *-ACHTIG, bn. (-er, -st), talmend, slenterend. *-EN, ow. gel. (ik treuzelde, heb getreuzeld), talmen, leuteren, dralen. *-ING, v. het treuzelen, getalm, geleuter.