Wat is de betekenis van Torn?

2024-04-30
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

torn

(17e eeuw) (zeem.) beurt: 'aan de torn zijn': aan de beurt zijn. een 'taaie torn' is een zware dienst. • torn, komt van tornen: tornen nu beteekend in het gemeen, de naaden lossnijden: gelijk een naajer, of naaister seid: lostornen, onttornen: een torn nu beteekend oneigendlijk een geschil, of gevegt: waar van het seggen, ik heb meenigen torn...

2024-04-30
Jargon & Slang van Havenarbeiders

Marc de Coster (2017)

Torn

Torn - aan de torn zijn: bij toerbeurt, om beurten. Van Eng. turn = beurt. Tremmer arbeider die de restjes in het scheepsruim bij elkaar veegt. Van Eng. to trim = netjes in orde houden. ​

2024-04-30
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Torn

aan de - aan de (toer)beurt, in het slang van havenarbeiders en zeelui. Torn is wellicht een verbastering van Engels turn ‘beurt5. Van Rotterdamse origine? Ben ’k al an de torn, meheer? (Willem van Iependaal: Lord Zeepsop, 1937) Cor ook is aan de torn late komme bij de wieg en aan de wagen. (Willem van Iependaal: Adam in ongenade, 1938) Jaja! Da...

2024-04-30
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

torn

V.D. v. 2 tear.

2024-04-30
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Törn

beurt; kink (in touw).

2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Torn

I. m. (-en), 1. het tornen (I); 2. krachtsinspanning : dat zal nog een hele torn zijn, heel wat moeite kosten ; tsa, makkers, den lesten torn gewaagd! (Staring); een zware torn, een moeilijke zaak. II. v. (-en), een aantal losgetornde of losgegane steken : een torn in een rok.

2024-04-30
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

torn

= tomus, boekdeel.

2024-04-30
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

torn

1. m. -en; het tornen: zegsw. daar is een hele torn aan, d.i. een moeilijk werk; 2. v. -en; losgerafelde naad.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-30
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

torn

m. (-en) [tornen I] I. Eig. het tornen: daar is een hele aan, een heel werk. II. Metn. 1. (te tornen) zaak : een zware -. 2. [bij het tornen noodzakelijke] ruk, schok.