Wat is de betekenis van toeloop?

2024-04-23
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

toeloop

toeloop - Zelfstandignaamwoord 1. het naar iets toekomen toeloop - Werkwoord 1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toelopen ♢... dat ik toeloop

2024-04-23
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

toeloop

sameloop; skare.

2024-04-23
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Toeloop

s,, tarin, flecht.

2024-04-23
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Toeloop

m., g. mv., het lopen, zich begeven naar een zeker doel: een grote toeloop naar het paleis; samenkomst, oploop: een toeloop van volk; deze winkel heeft veel toeloop, wordt druk bezocht; deze predikant heeft veel toeloop, hij heeft altijd een zeer talrijk gehoor.

2024-04-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

toeloop

m. (het v. alle zijden naar iets toe komen, het samenkomen van veel mensen): deze winkel heeft de toeloop, trekt een menigte van klanten; een enorme toeloop.

2024-04-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

toeloop

('toe) m. I. Eig. het toelopen: de hield uren aan. Syn. ➝ aanloop. II. Metn. 1. Algm. toelopende menigte: een van volk. 2. Inz. a. bezoek: deze winkel heeft veel -. b. toehoorders, gehoor: een predikant met veel -.

2024-04-23
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Toeloop

m. (g. mv.), het van alle kanten naar iets iemand komen: deze winkel heeft veel toeloop, wordt druk bezocht; een predikant met veel toeloop, met steeds een zeer talrijk gehoor.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-23
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)