Toehoren
v., (ta)hear(r)e, -harkje, lústerje.
Van Dale Uitgevers (1950)
I. (hoorde toe, heeft toegehoord), aandachtig luisteren, toeluisteren: aandachtig bij een preek toehoren; hij hoorde toe, hij luisterde en zei niets. II. (hoorde toe, heeft toegehoord), het eigendom of bezit zijn; toebehoren: hem hoort de wereld toe met al zijn heerlijkheden.
M. J. Koenen's (1937)
I. hoorde toe, h. toegehoord (aanhoren, luisteren): aandachtig toehoren. II. het hoorde toehoren, h. toegehoord; zie toebehoren 1, 2.
Jozef Verschueren (1930)
('toe) (hoorde toe, heeft toegehoord) 1. (met moeite) horen, luisteren: hij hoorde dat alles toe, luisterde en zei niets. Syn. ➝ aanhoren. 2. toebehoren.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: