Wat is de betekenis van Toehoren?

2024-04-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Toehoren

v., (ta)hear(r)e, -harkje, lústerje.

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Toehoren

I. (hoorde toe, heeft toegehoord), aandachtig luisteren, toeluisteren: aandachtig bij een preek toehoren; hij hoorde toe, hij luisterde en zei niets. II. (hoorde toe, heeft toegehoord), het eigendom of bezit zijn; toebehoren: hem hoort de wereld toe met al zijn heerlijkheden.

2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

toehoren

I. hoorde toe, h. toegehoord (aanhoren, luisteren): aandachtig toehoren. II. het hoorde toehoren, h. toegehoord; zie toebehoren 1, 2.

2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

toehoren

('toe) (hoorde toe, heeft toegehoord) 1. (met moeite) horen, luisteren: hij hoorde dat alles toe, luisterde en zei niets. Syn. ➝ aanhoren. 2. toebehoren.

2024-04-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Toehoren

(hoorde toe, heeft toegehoord), oplettend luisteren, toeluisteren.

2024-04-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-28
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)