Wat is de betekenis van tintel?

2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Tintel

I. m., g. mv., licht ontgloeibare stof, meestal bestaande uit de geprepareerde hoed van de tondelzwam of uit de gedoofde kool van een weefsel; tondel, tonder. II. m., prikkeling van de koude: de tintel in de vingers hebben. III. m. (-s), glinstering, flikkering, tinteling: de klaarte die alles tintel en leven en schoonheid gaf.

2025-07-16
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

tintel

tintel - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tintelen ♢ Ik tintel 2. gebiedende wijs van tintelen tintel! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tintelen tintel je?

2025-07-16
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

tintel

getintel, vonkel; skitter, prikkelgevoel.

2025-07-16
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

tintel

1. v. (verkoold of verbrand linnen); 2. m. (prikkeling van de koude).

2025-07-16
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

tintel

I. ('tintəl) m. het tintelen. II. (’tintəl) v. [wsch. vervorming van tondel onder invloed van tintelen (1)] tondel.

2025-07-16
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Tintel

m., prikkeling van de koude: de tintel in de vingers hebben.

2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Tintel

Tintel - m. prikkeling van de koude ; den tintel in de vingers hebben.

2025-07-16
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)