Wat is de betekenis van Thuisliggen?

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Thuisliggen

(lag thuis, heeft thuisgelegen), bij iem. kost en inwoning genieten : het huisje waar zij thuislag ; — (zegsw.) hij ligt daar voor een oortje thuis, zie bij Oordje.

2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

thuisliggen

(lag thuis, heeft thuisgelegen) bij iemand inwoning en kost genieten. ➝ oord.

2024-04-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Thuisliggen

(lag thuis, heeft thuisgelegen), bij iemand kost en inwoning genieten.

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Thuisliggen

Thuisliggen - (lag thuis, heeft thuisgelegen), bij iem. kost en inwoning genieten; (flg.) daar ligt hij voor een oortje thuis, hij heeft daar niets te zeggen.