temet
(16e eeuw) (inf.) bijna; haast. 'Jan is temet even groot als zijn vader.' • temet ~ bijna, 't Kind was temet verdronken. (De Taalgids. 1864) • Maar daar zit 't 'm juist, 'k ben heelegaar blut, en Riekie en me jonges kijke temet scheel van de honger. (M.J. Brusse: Landlooperij. 1906) • Temet. (Uitspr. tamèt.) Bijna. (J. De Vr...