Tegenlopen
v., tsjinrinne, -slagje, -tribelje : út 'e mik rinne; (wat het weer betreft) tsjinwierje.
Fa. A.J. Osinga (1952)
v., tsjinrinne, -slagje, -tribelje : út 'e mik rinne; (wat het weer betreft) tsjinwierje.
Van Dale Uitgevers (1950)
(liep tegen, is tegengelopen), 1. tegemoet lopen: hij is mij tegengelopen. 2. (zeew., van de wind) schralen, niet meer gunstig zijn: de wind loopt tegen, wordt voorlijk. 3. ongunstig voor iemand lopen, verkeerd gaan: alles liep mij tegen; het loopt me tegen, ik heb tegenspoed.
M. J. Koenen's (1937)
liep tegen, i. tegengelopen (1 tegemoet lopen; 2 ongunstig lopen inz. onpersoonlijk w.w. tegenspoed hebben, niet gelukken): 1. ik ben hem tegengelopen; 2. alles liep mij tegen.
Jozef Verschueren (1930)
('te:gən) (liep tegen, is tegengelopen) 1. tegemoet lopen. 2. ontmoeten. 3. ongunstig zijn : de wind loopt tegen. 4. slecht uitvallen : alles liep tegen.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
(liep tegen, is tegengelopen), 1. tegemoet lopen; 2. ongunstig voor iemand lopen, verkeerd gaan: alles liep mij tegen.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: