taaie
(1839) (oorspr. Schiedam) dubbele borrel. Eigenlijk: een sterke kerel, iemand die het lang uithoudt. • Genavond, Scheele! geef me rijs een taaie van je, assieblief… (Jacob van Lennep: Plat Amsterdamsch: Zamenspraak. 1844) • Hij heeft een taaie gepakt. Eene taaie stof bezwijkt niet licht; zdb ook bezwijkt nathals niet voor al de bo...