Wat is de betekenis van Suer?

2025-07-15
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Suer

I. zweten, klam zijn; doorzweten, uitslaan [v. muren]; fig. ploeteren; faire suer qn., iem. lastig vallen, hem het leven zuur maken; iem. vreselijk vermoeien of vervelen; iem. geld afpersen, laten bloeden; II. uitzweten; il sue le crime, de misdaad staat op zijn gezicht te lezen; suer l’ennui, erg vervelend zijn; suer la misère, &rsquo...