Wat is de betekenis van SPRANK?

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

SPRANK

v. (-en), 1. vonk: er is geen sprankje vuur in de kachel; — (fig.) er is geen sprankje geest in hem, in dit werk, totaal niets. 2. een sprankje licht, een straaltje licht. 3. spruit, vertakking; smalle tak van een waterloop: een kleine kom, waaruit zich verscheidene spranken in otulerscheiden richting een weg baanden.

2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

sprank

v. -en; 1. vonk: een sprankje vuur; fig. geen sprankje, niets; had je maar een sprankje gezond verstand, greintje; 2. smal waterloopje, waterspruit: de kleine beek verschool zich als een onbeduidende sprank; een duinsprank.

2024-04-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

sprank

v. (-en; -je) brandende splinter, vonk : er is geen vuur in de kachel; er is geen -je geest in hem, niets.

2024-04-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

sprank

v./m. (-en), 1. vonk: er is geen — vuur meer in de kachel; (fig.) er is geen sprankje geest in hem, totaal niets; een sprankje hoop, straaltje licht; 2. smalle waterloop.

2024-04-29
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Sprank

waarschijnlijk van springen; wat van ’t vuur afspringt.

2024-04-29
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

SPRANK

SPRANK - v. (-en), vonk, brandende splinter : er is geen sprankje vuur in de kachel, er is heel geen vuur meer in; — (fig.) er is geen sprankje geest in hem, in dat werk, totaal niets; — sprang. SPRANKJE, o. (-s).

2024-04-29
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Sprank

Sprank, v. (B.m.) (-en), vonk, brandende splinter. *-JE, (B. -N), o. (-s), vonkje; (ook fig.) geen - (greintje) gezond verstand. *-ELEN, ow. gel. (ik sprankelde, heb gesprankeld), vonkelen, vonken geven.