Wat is de betekenis van sportwinkel?

2024-04-29
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

sportwinkel

sportzaak. winkel waar sportartikelen verkocht worden; winkel waar men sportartikelen kan kopen; sportzaak. Voorbeelden: Jaarlijks gaan zo'n 750.000 Nederlanders skiën. De afgelopen dagen leken die allemaal te zijn neergestreken in Serfaus en de buurgehuchten Fiss en Ladis. Bij de sportwinkel zijn de huurski's nauwelij...

2024-04-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

sportwinkel

sportwinkel - zelfstandig naamwoord uitspraak: sport-win-kel 1. winkel die sportartikelen verkoopt ♢ ik heb tennisballen gekocht in de sportwinkel Zelfstandig naamwoord: sport-win-kel de sportwinkel ...