Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

sportwinkel

betekenis & definitie

sportzaak.

winkel waar sportartikelen verkocht worden; winkel waar men sportartikelen kan kopen; sportzaak.

Voorbeelden:
Jaarlijks gaan zo'n 750.000 Nederlanders skiën. De afgelopen dagen leken die allemaal te zijn neergestreken in Serfaus en de buurgehuchten Fiss en Ladis. Bij de sportwinkel zijn de huurski's nauwelijks aan te slepen.
Algemeen Dagblad, 2003

Voor een redelijk geprijsde schaats is ze bij de sportwinkel aan het juiste adres, waar het goedkoopste paar 99 en het duurste driehonderd gulden kost.
ANP, 2001

Voor de hockeysport kunt je het beste een kunstgrasschoen aanschaffen. Er wordt binnen de hockeyclub naar gestreefd zoveel mogelijk wedstrijden op kunstgras te laten plaatsvinden. Met een kunstgrasschoen kan ook op een grasveld gehockeyd worden. Het is wel belangrijk dat de schoen goed past en een goed profiel heeft. Laat je adviseren in een sportwinkel.
http://www.tegelsehockeyclub.nl/index_2.html

Gebruik bij voorkeur sportkledij vervaardigd uit een synthetische vezel zoals je die in vele sportwinkels kan verkrijgen.
http://www.wvc.vlaanderen.be/gezondsporten/preventie/warmingup/index.htm

Waar laat ik mijn autosleutel of fietssleutel als ik ga hardlopen [...]. U kunt [...] bij de sportwinkel een polsbandje kopen met een vakje met rits erin. De sleutel kan daar dan in.
http://www.lexthoen.nl/