Wat is de betekenis van spectator?

2025-07-17
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

SPECTATOR

(Lat.), m. (-s), toeschouwer; opmerker; bekend als titel van weekbladen met een moralistisch-didactische strekking sinds de eerste helft van de 18de eeuw: de Hollandse Spectator, door Justus v. Effen van 1731—35 uitgegeven; de Nederlandse Spectator, naam van een bekend weekblad (van 1860 tot 1906).

2025-07-17
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

spectator

spectator - Zelfstandignaamwoord 1. toeschouwer Woordherkomst afgeleid van het Latijnse spectare met het achtervoegsel -ator

2025-07-17
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Spectator

[Lat., van spectare = zien, frequentatief van specere = kijken] waarnemer, beschouwer, opmerker.

2025-07-17
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Spectator

(spektator) toeschouwer

2025-07-17
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Spectator

toeschouwer; opmerker; naam van weekbladen van moralistische strekking in de 18de en 19de eeuw.

2025-07-17
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

spectator

toeschouwer.

2025-07-17
Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Spectātŏr

ōris, m. 1. beschouwer, waarnemer, toeschouwer, ooggetuige; inz. = toeschouwer (bij een toneelspel). 2. onderzoeker, toetser, beoordelaar, kenner, elegans formarum, Ter., virtutis, Liv.

2025-07-17
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Spectator

Eng. tijdschr., van Mrt 1711-Dec. 1712 en van Juni 1714-Dec. 1714 door Addison en Steele uitgegeven en de levenscultuur van de Verlichting belichamend; werd tot voorbeeld voor de „morele” weekbladen in Eng., Fr., Du. e.a. taalgebied, in Ned. voor de Hollandsche S. van Justus v. Effen. In 1856 werd door M. S. Lindo opgericht de Nederland...

Wil je toegang tot alle 19 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-17
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

spectator

(Lat.) m. be-, aanschouwer, toekijker; opmerker.