speaker
(zelfstandig naamwoord) [alg.] luidspreker - Dankzij grote luidsprekers kon de hele stad genieten van het popconcert. [alg.] omroeper [alg.] spreker [alg.] stadionspreker - Ondanks herhaalde oproepen van de stadionspreker om te stoppen, bleef de groep racistische leuzen roepen.