Wat is de betekenis van SNUISTEREN?

2024-10-13
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-10-13
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

snuisteren

snuffelen. Voorbeelden: Nu al kunnen wetenschappers en 'gewone' mensen op het internet snuisteren in het genoom van een aantal microben, van de zandraket of de fruitvlieg. Knack, 3 januari 2001

2024-10-13
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

snuisteren

snuisteren - Werkwoord 1. (inerg) snuffelen Er wordt soms urenlang gesnuffeld, gesnuisterd, en op de kop getikt.

2024-10-13
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

snuisteren

snuffelen Tijdens haar afwezigheid betreed ik soms haar kamer, niet om er te snuisteren want er is weinig om in te neuzen. (Erwin Mortier, Godenslaap) Het woord 'snuisteren' is verwant met 'snuit' en 'snoet' en heeft te maken met 'snoepen'. Belgisch-Nederlandse Standaardtaal Gangbaarheid: 5 V...

2024-10-13
Kuifje in Vlaanderen

Michel Uyen

snuisteren

in kasten, winkels of iemands verleden snuisteren (grasduinen, zoeken)

2024-10-13
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

snuisteren

(snuisterde, gesnuisterd) snuffelen. Van heide en verre kwamen ze om in de bibliotheek te snuisteren tussen oude boeken, prenten en postkaarten uit de regio. - LN, 09-03-2003.

2024-10-13
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

snuisteren

1. Snuffelen (in iets). Hij snuistert handig in familiearchieven en zoekt met heilige vlijt foutief gebruikt Nederlands bijeen, JONCKHEERE 1967, 73. Wenst U iets in okkasie te kopen? Snuister even in onze interessante rubriek te koop, Westkust 26/8/1976, p. 4. Het uitzicht van een boekenwinkel is een ideale manier om de mensen hun drempelv...

2024-10-13
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

SNUISTEREN

(snuisterde, heeft gesnuisterd), (gew., Zuidn.) snuffelen: hij zit overal in te snuisteren.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-10-13
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

snuisteren

snuisterde, h. gesnuisterd (Z.-N. snuffelen).