Wat is de betekenis van snoeren?

2024-04-30
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

snoeren

snoeren - regelmatig werkwoord uitspraak: snoe-ren 1. heel strak vastbinden ♢ de riem zat om haar middel gesnoerd Regelmatig werkwoord: snoe-ren ik snoer jij/u snoert ...

2024-04-30
Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

snoeren

zie ooftbomen.

2024-04-30
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Snoeren

v., snuorje, ynriuwe, fiselje; iem. de mond —, immen de mûle teamje, de bek bine.

2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

SNOEREN

(snoerde, heeft gesnoerd), met een snoer (ver)binden of vastmaken: een rijglijf vaster snoeren; — honden snoeren, koppelen, met een touw aaneenbinden; iem. de mond snoeren, tot zwijgen brengen.

2024-04-30
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Snoeren

eenvoudige kweekvorm van appel-, perenen druivenboom, bestaande uit één hoofdtak, waarop het vruchthout is geplaatst; z Leibomen.

2024-04-30
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

snoeren

snoerde, h. gesnoerd (aan een snoer rijgen); zegsw. de mond snoeren; zie mond.

2024-04-30
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

snoeren

('snoerən) (snoerde, heeft gesnoerd) 1. met een snoer dichtmaken : een beurs-; een korset nauw → mond, oor. 2. aan een snoer rijgen : koralen -.

2024-04-30
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

SNOEREN

SNOEREN - (snoerde, heeft gesnoerd), rijgen aan een snoer (koralen enz.); — koppelen: honden snoeren (door een touw aaneenbinden); — (fig.) iem. den mond snoeren, tot zwijgen brengen.