snoeren
snoeren - regelmatig werkwoord uitspraak: snoe-ren 1. heel strak vastbinden ♢ de riem zat om haar middel gesnoerd Regelmatig werkwoord: snoe-ren ik snoer jij/u snoert ...
Muiswerk Educatief (2017)
snoeren - regelmatig werkwoord uitspraak: snoe-ren 1. heel strak vastbinden ♢ de riem zat om haar middel gesnoerd Regelmatig werkwoord: snoe-ren ik snoer jij/u snoert ...
Van Dale Uitgevers (1950)
(snoerde, heeft gesnoerd), met een snoer (ver)binden of vastmaken: een rijglijf vaster snoeren; — honden snoeren, koppelen, met een touw aaneenbinden; iem. de mond snoeren, tot zwijgen brengen.
Winkler Prins (1949)
eenvoudige kweekvorm van appel-, perenen druivenboom, bestaande uit één hoofdtak, waarop het vruchthout is geplaatst; z Leibomen.
Jozef Verschueren (1930)
('snoerən) (snoerde, heeft gesnoerd) 1. met een snoer dichtmaken : een beurs-; een korset nauw → mond, oor. 2. aan een snoer rijgen : koralen -.
J.H. van Dale (1898)
SNOEREN - (snoerde, heeft gesnoerd), rijgen aan een snoer (koralen enz.); — koppelen: honden snoeren (door een touw aaneenbinden); — (fig.) iem. den mond snoeren, tot zwijgen brengen.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: