SNOEPIG
bn. (-er, -st), 1. snoepachtig; 2. (vrijwel vero.) bekoorlijk, aanvallig, snoezig: dat meisje ziet er snoepig uit; een snoepig huisje, tuintje, kindje.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. (-er, -st), 1. snoepachtig; 2. (vrijwel vero.) bekoorlijk, aanvallig, snoezig: dat meisje ziet er snoepig uit; een snoepig huisje, tuintje, kindje.
J.H. van Dale (1898)
SNOEPIG - bn. (-er, -st), snoepachtig; — minziek : dat meisje ziet er snoepig uit, ook in goeden zin : bekoorlijk, lieftallig; — (gemeenz.) een snoepig huisje, tuintje, kindje, aardig, gezellig, lief. SNOEPIGHEID, v.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: