Wat is de betekenis van smiecht?

2024-04-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

smiecht

(1871) (ook: smiek) (scheldw.) slechte, gemene vent; onbetrouwbaar persoon; laaghartige kerel; gluiperd*. Afgeleid van 'smiegen', een dialectvorm van smuigen (gluiperig handelen). Het WNT citeert als oudste vindplaats mej. A. de Wit (Verborgen Bronnen. 2de dr. 1902). De variant 'smiek' komt o.a. voor in het werk van H. van Aalst. Zie ook: smiegtig*...

2024-04-28
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Smiecht

gemeen iemand

2024-04-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Smiecht

s., smycht, smichel, smachel.

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

SMIECHT

m. (-en), gemene kerel, smeerlap.

2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

smiecht

m. smiechten (volkst. gemene kerel).

2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

smiecht

(smi:cht) m. (-en) Volkst. gemene vent.

2024-04-28
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

2024-04-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

SMIECHT

SMIECHT - m. (-en), gemeene kerel, smeerlap.