SMEER
I. v., (Zuidn.) 1. de handeling van smeren, t.w. zich te goed doen : in dat huis zijn ze voor de smeer ; 2. gelegenheid dat men zich te goed doet. II. o., soms v., 1. dierlijk vet, inz. vet om de nieren en aan de darmen van slachtvee ; — (fig.) opgespaarde penningen : van zijn smeer teren ; 2. kaarsvet; (zegsw.) om den wille van de smeer...