slop
slop - zelfstandig naamwoord 1. nauwe doorgang tussen huizen; smalle, armoedige steeg ♢ ze wonen in een slop achter de Kerkstraat 1. in het slop raken [vastgelopen zijn, op dood spoor geraakt] Zel...
Muiswerk Educatief (2017)
slop - zelfstandig naamwoord 1. nauwe doorgang tussen huizen; smalle, armoedige steeg ♢ ze wonen in een slop achter de Kerkstraat 1. in het slop raken [vastgelopen zijn, op dood spoor geraakt] Zel...
H.L.Kok (2002)
Of balkenslop, het gat in de zolderverdieping van een boerderij waardoor vroeger het hooi werd opgestoken naar de hooizolder. zie ook: boezem, liekspier.
Dr. F.P.H. van Wely (1951)
I. sentimenteel gewauwel; slops, vaat-, spoelwater, vuil water; spoelsel || flodderbroek, goedkope confectiekleding; II. (neer)plassen; kwakken; III. plassen; slop over, 1. overlopen, overstromen; 2. fig sentimenteel doen.
Van Dale Uitgevers (1950)
I. SLOP o. (-pen), 1. nauwe doorgang tussen huizen of andere gebouwen ; smalle en armoedige steeg; thans inz. doodlopende armoedige steeg : het slop achter de Kaaistraat; 2. vaargeul door het ijs; 3. (Zuidn.) opening in een haag; 4. (Zuidn.) open plek in een bos; 5. (gew.) opening in de vloer v. e. hooizolder. II. SLOP v. (-pen), (ge...
M. J. Koenen's (1937)
o. sloppen (straatje, armoedige steeg, dat, die doodloopt; vaargeul of nauwe doorgang in ‘t ijs).
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: