Wat is de betekenis van slangenvel?

2024-04-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

slangenvel

1) (20e eeuw) (spot.) mager persoon. Vgl. aangeklede* bezemsteel; asperge*; bezemsteel*; boksharing*; bonenstaak*; breinaald*; buizenkruiper*; dood* van Pierlala; draadnagel*; grasnek*; grasspriet*; gratenbaal*; haring* zonder ziel; houten* speld; Jan* zonder vlees; kakebenenhuishouden*; krekel*; lampenpoetser*; lantarenpaal*; lat*; magere* spierin...

2024-04-29
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

slangenvel

kwaadaardige vrouw, feeks. Vondel had het reeds over een ouwd slangevel. Ouwe gerimpelde schavotspringersdweil, taai slangenvel, schendbrok. (J. Immerzeel, Lotgevallen van Balthazar Knoopius, 1842) Zij gingen voort op den zelfden, op nog scherperen toon, en stierden elkaar veel vinniger verwijten toe. Hij schold haar voor slangenvel, zij noemde he...

Gerelateerde zoekopdrachten