Wat is de betekenis van SIGILLUM?

2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Sigillum

(Lat.), o., zegel; — sigillum confessionis, het zegel van de biecht, (fig.) de strengste geheimhouding; — loco sigilli, op de plaats v. h. zegel, van de stempel.

2025-07-16
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Sigillum

[Lat.] zegel; biechtgeheim.

2025-07-16
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Sigillum

zegel

2025-07-16
Kerkelijk woordenboek

Professor mag. dr. J.B. Kors o.p. (1967)

Sigillum

Latijnsche naam voor het zegel van brieven en van het reliekengraf in den altaarsteen (zie Altaar). In afgeleiden zin, ook benaming voor het → biechtgeheim.

2025-07-16
Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Sĭgillum

i, n. een kleine figuur, beeldje, statuette; afdruk van een zegelring, zegel; teken, spoor.

2025-07-16
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Sigillum

(R.K.), Latijnse naam voor het stenen sluitplaatje van het reliekengraf in de altaarsteen. Sigismund (1361-1437), Duits koning-keizer 14101437. In 1378 keurvorst van Brandenburg, 1387 koning van Hongarije. Riep het Concilie van Constanz (1414-1418) bijeen en verleende Hus tot het verdedigen aldaar zijner meningen een vrijgeleide.

2025-07-16
Latijns-Nederlandsch Lexicon

Stephanus Axters (1937)

SIGILLUM

Zegel. Sigillum confessionis, Biechtgeheim. Sigillum sacramentale, Biechtgeheim.

2025-07-16
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

sigillum

o. sigilla (Lat. zegel): loco sigilli, plaats, waar het zegel, de stempel moet staan; zie S i m p l e x.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-16
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Sigillum

(Lat., = zegel; signum = teeken), in de liturgie: het steenen sluitplaatje (ook → tabula genoemd) van het altaargraf. Breuk van het s., ofwel verwijdering ervan zonder bisschoppelijke toestemming, veroorzaken ontheiliging (→ Ontwijding) van het altaar. → Altaar; Graf (sub II B). Louwerse.