Sectie IV nintóoa MAXIM
Planten windend, gewoonlijk met twijgen zonder merg en zeer laat afvallende of zomer- en wintergroene bladeren. Bloemen okselstandig, 2 bijeen, dikwijls gezamenlijk een eindstandige bloeiwijze vormend; schutbladen meestal priemvormig; voorblaadjes niet of zeer zelden vergroeid. Alle tot deze sectie behorende soorten verlangen een beschutte standpla...