schroeven
1) (1991) (jeugd) eten: 'snel wat schroeven.' • (C.A.J. Hoppenbrouwers: Jongerentaal: de tipparade van de omgangstaal. 1991) 2) (2003) (inf.) copuleren, neuken. Ook: op de schroef* gaan. Vgl. Eng. sl.: to screw. • (Jan Stroop: Waar gaat het Nederlands naartoe?: panorama van een taal. 2003) • Al zegt Barbara 'rampetamp...