(schroefde, heeft geschroefd),
I. overg.,
1. met een schroef of met schroeven bevestigen: een naamplaatje op de deur schroeven ;
2. door middel van een schroef of schroeven verplaatsen of in zekere toestand brengen : iets in, uit elkaar schroeven ; een pianostoeltje omhoog schroeven;
3. in of als in een schroef (2.) vastzetten, klemmen: zijn schroevende greep ;
4. van een schroefdraad voorzien ;
II. onoverg.,
1. als een schroef ronddraaien ;
2. (gew.) al hoger tegen de wind opzeilen.