Wat is de betekenis van Schinkel?

2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Schinkel

m. (-s), 1. schenkel (zie ald.); 2. (zeew.) zwaar (staaldraad)touw, dienende tot verlenging van een takel; — het staaldraad van een stag.

2024-04-30
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

schinkel

m. schinkels (dijbeen); zie schenkel.

2024-04-30
Woordenboek voor praktische kennis

Dr. L.M. Metz (1937)

Schinkel

Schenkel. Staaldraadgedeelte van een stag (zeilvaart). Schaatsijzer. Ijzer onder een slede.

2024-04-30
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

schinkel

= schenkel.

2024-04-30
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Schinkel

m. (-s), 1. schenkel; 2. (zeevaart) zwaar (staaldraad) touw ter verlenging van een takel; het staaldraad van een stag.

2024-04-30
Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie

J. Kramer (1908)

Schinkel

breede vaart in N.-Holl., van Amsterdam (Overtoomsche sluis) n. h. Nieuwemeer.

2024-04-30
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Schinkel

Het begrip schinkel heeft 2 verschillende betekenissen: 1. schinkel - schinkel - m. (-s), schenkel, dijbeen, dij; (ook) scheenbeen, onderbeen inz. van paarden: een paard met goede, fijne, vleezige, sterke schinkels; (gemeenz.) hij haalt zijne schinkels goed naar zich toe, hij loopt in een stevigen pas. SCHINKELTJE, o. (-s). 2. schinkel - schinke...

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-30
Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Schinkel

Schinkel. Onder dezen naam vermelden wij: Karl Friedrich Schinkel, een uitstekend bouwkundige en schilder, geboren te Neuruppin den 13den Maart 1781. Hij bezocht het gymnasium aldaar en te Berlijn en wijdde zich vervolgens aan de studie der schoone bouwkunst onder de leiding van Gilly, vader en zoon. Toen Friedrich Gilly overleed, zag hij zich bela...