Wat is de betekenis van Scheik?

2024-04-20
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Scheik

zie: sjeik

2024-04-20
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Scheik

sjeik, Arabisch opperhoofd.

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Scheik

m. Sjeik.

2024-04-20
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

scheik

Sheikh, sjeik, m. oudste, hoofd, onderbevelhebber v. e. Arab. stam.

2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

scheik

m. scheiks (Arab. oude man, grijsaard, titel inz.: oudste, hoofd van een stam): de machtige scheik der Senoussi; scheik is minder juiste schrijfw.; zie sjaich en seh.

2024-04-20
Vreemde woordenboek

S. van Praag (1937)

scheik

sheik, sjeik, m. oudste hoofd van Arabische stam.

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Scheik

Scheik - SJEIK, SJEICH, SJECH, m. (-s), eig. grijsaard, oud man; hoofd van een Bedoeïnenstam; (ook) geleerde, leeraar; scheik oei Islam, hoogste priester in Turkije, als zoodanig lid van het ministerie.

2024-04-20
Beknopt kunstwoordenboek

I.M. Calisch (1864)

scheik

scheik - sjeik, cheik, o. (scheiks, sjeiks, cheiks), aanvoerder; (ook) vorst der arabische of hindoesche stammen