rumoerig
rumoerig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: ru-moe-rig 1. wild, moeilijk te bedwingen ♢ de zee was erg rumoerig 2. met een mengsel van veel geluid ♢ de kinderen zijn erg rumoerig vandaag...
Muiswerk Educatief (2017)
rumoerig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: ru-moe-rig 1. wild, moeilijk te bedwingen ♢ de zee was erg rumoerig 2. met een mengsel van veel geluid ♢ de kinderen zijn erg rumoerig vandaag...
Fa. A.J. Osinga (1952)
adj., rumoerich, roerich, rûzich; het gaat — toe, it giet der snijsum, sneinsk troch, it giet der heislik om wei.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. (-er, -st), 1. vol rumoer, met rumoer gepaard gaande. 2. rumoer makende: de kinderen zijn vandaag erg rumoerig; — (oneig.) een rumoerige bevolking, druk, (ook) licht tot opstootjes enz. geneigd; 3. onstuimig: de zee is zeer rumoerig.
M. J. Koenen's (1937)
bn. (vol rumoer; rumoer makend, levendig, druk): e. rumoerige vergadering, rumoerige kinderen; de rumoerige zee, onstuimig.
Jozef Verschueren (1930)
bn. en bw. (-er, -st) 1. rumoer makend, levendig, druk : een -e jeugd. 2. onstuimig : de zee is zeer -.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn. (-er, -st), rumoer makend, levendig, druk: de kinderen zijn vandaag erg onstuimig: de zee is zeer rumoerig.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: