Wat is de betekenis van Rouwen?

2024-04-30
Jannes H Mulder

Jannes H Mulder (2024)

Rouwen

Rouwen is bedroefd zijn om iemands dood. Rouwen is verdriet hebben om het verlies van bijvoorbeeld huis en haard. Rouwen is de binnenkant van verliezen. Dood is geen bovennatuurlijke interventie van Hogere Machten meer. Omdat het verlies niet te herroepen is, betreedt de nabestaande een braakliggend terrein, een wijd water, een niemandsland, een on...

2024-04-30
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

rouwen

rouwen - regelmatig werkwoord uitspraak: rou-wen 1. bedroefd zijn om iemands dood ♢ dat zij rouwt, kun je zien aan haar zwarte kleren Regelmatig werkwoord: rou-wen ik rouw jij/u rouwt...

2024-04-30
Woordenlijst van het Jodendom

G.F. Callenbach (1988)

Rouwen

volgens traditie kennen de rouwenden (aweelim) een treurweek van zeven dagen, waarin men het huis niet verlaat, geen bezigheden verricht die winstgevend zouden kunnen zijn, en kleine godsdienstige bijeenkomsten belegt. Na een week komt de rabbijn of een andere afgevaardigde van de gemeente op bezoek en zegt: ’De dagen van rouw zullen voorbij...

2024-04-30
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Rouwen

v., rouje, rouwe.

2024-04-30
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Rouwen

I. (rouwde, heeft gerouwd), 1. droefheid, smart gevoelen. 2. in de rouw zijn; rouw dragen: over wie rouwt hij? — (spr.) het is altijd rouwen en trouwen, het leven is een afwisseling van blijdschap en droefheid. 3. het rouwt mij, het smart mij, ofwel: ik heb er berouw van, meest met zullen: dat zal hem rouwen. II....

2024-04-30
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

rouwen

I. rouwde, h. gerouwd (1 berouwen; 2 droefheid, smart gevoelen; 3 in de rouw zijn, rouw dragen): 1. het zal u rouwen; 2. het rouwend harte; 3. zwaar rouwen over een verlies. II. rouwde, h. gerouwd (het laken met kaardedistels herhaaldelijk strijken om het glad en effen te krijgen).

2024-04-30
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

rouwen

(‘rouwən) (rouwde, heeft gerouwd) 1. Veroud. bedroeven, smarten: het rouwt mij. 2. berouwen, spijten : het zal u (niet) -. 3. droefheid, smart gevoelen : over iets -. 4. droefheid, smart gevoelen over iemands dood : om zijn echtgenote -. 5. in de rouw zijn : over dierbare betrekkingen -.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-30
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Rouwen

(rouwde, heeft gerouwd), 1. droefheid, smart voelen; 2. in de rouw zijn; rouw dragen: over wie rouwt hij?; (spr.) het is altijd en trouwen, het leven is een afwisseling van blijdschap en droefheid; (oneig., scherts.) zijn nagels rouwden, waren zwart.