Roekeloosheid
v. (...heden), 1. het roekeloos zijn; 2. onbezonnen daad.
Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)
Lat.: audacia (moraal-theol.), op onbezonnen wijze zich blootstellen aan gevaren, vooral aan levensgevaar. Spruit meestal voort uit een overdreven geringschatting van het leven, hoogmoed, ijdelheid of dwaasheid. De r. is zonde, in zoover zij aanleiding geeft tot andere zonden en een tekortkoming beteekent aan de liefde, die men zich zelf verschuldi...
Jozef Verschueren (1930)
('lo:sheit) v. (...heden) 1. Eig. het roekeloos zijn. 2. Metn. roekeloze daad.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: