Wat is de betekenis van Reizend?

2024-04-29
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Reizend

bekoorlijk, alleraardigst, lief; aanlokkelijk; prikkelend, opwekkend; das ist ja reizend, (ironisch) dat is ook leuk, dat is een mooie boel.

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Reizend

bn., van plaats tot plaats gaand, niet bestendig op een plaats verblijf houdende: een reizend koopman ; reizende handel, de oudste vorm van detailhandel waarbij de koopman de consument opzoekt; een reizend, toneelgezelschap ; een reizende menagerie, die nu hier, dan daar vertoond wordt; een reizende bibliotheek, c...

2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

reizend

bn.: het reizend e publiek; een reizend gezelschap, toeristen; reizend e toneelspelers.

2024-04-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

reizend

bn., 1. op reis zijnde; 2. van plaats tot plaats gaand, niet steeds op één plaats verblijf houdend: een toneelgezelschap; een reizende bibliotheek; een reizende tentoonstelling.

2024-04-29
Wink's vreemde woordenboek

dr. Jan Romein (1906)

Reizend

D., bekoorlijk. rekwest z ie request.

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Reizend

Reizend - bn. niet bestendig op eene plaats verblijf houdende; een reizend koopman, die met zijne waar door het land trekt; — een reizend tooneelgezelschap; eene reizende menagerie, die nu hier, dan daar vertoond wordt; eene reizende bibliotheek, die niet steeds in eene plaats is, maar na verloop van 6 mnd. meestal naar elders gezonden wordt.