rauzen
1) (1906) (ook: rausjen) (Barg.) stelen; roven; achteroverdrukken. • (Köster Henke: De boeventaal. 1906) • Voor „stelen" is er een staalkaart van jargon. Als vertegenwoordigers: „in de k(r)uif pikken"; „in de kaart loeren"; „rausen"; „interneeren"; „achter over drukken"; „matsen"; &bdq...