Wat is de betekenis van Qui?

1 [Lat.] (uitspr.: kwie) betr vnw wie; qui habet aures audiendi, audiat, wie oren heeft om te horen, hij hore. 2 [Fr.] (uitspr.: kie) betr vnw wie; qui vivra, verra (lett.: wie zal leven, zal zien), wie dan leeft, dan zorgt; ook: de tijd zal het leren.

wie, wien; wat; qui donc, Louis?, wie is die Louis toch?; qui est là?, wie is daar?; qui vous amène?, wat voert u hierheen?; à qui?, aan (voor) wie?; c'était à qui se moquerait de lui, ze hielden hem allemaal om het hardst voor de gek; c’était à qui m'offrirait qc., als om strijd bode...

hier; hierheen; di qui, van hier (nu) af; di qui innanzi, voortaan; di qui a poco, binnenkort.

...

(Lat. of Fr.) wie; ~ bene amat, bene cas tigat, (Lat.) wie goed bemint, straft goed; ~ be ne diagnoscit, bene curat, (Lat.) wie een goede diagnose stelt, geneest goed; ~ bene distinguit bene docet, (Lat.) wie goed onderscheidt, onderwijst goed; ~ ha et aures audiëndi, audiat, (Lat.) B wie oren heeft om te horen, hore; ~ nescit dissimulape nesc...

(Lat. en Fr.), wie.