Wat is de betekenis van Praktizeren?

2024-04-29
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Praktizeren

[OFr. practiser, van MLat. practicare] praktijk uitoefenen, spec. van advocaat of arts; zijn kerkelijke plichten waarnemen.

2024-04-29
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Praktizeren

praktijk uitoefenen; de kerkelijke plichten vervullen; in praktijk brengen (vero.)

2024-04-29
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Praktizeren

een beroep uitoefenen.

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Praktizeren

vpraktizeerde, heeft gepraktizeerd), (<OFr.), 1. als advocaat, notaris, arts de praktijk uitoefenen : hij praktizeert sinds jaren ; — het teg. deelw. als bn.: een praktizerend geneesheer; 2. (R.-K.) zijn kerkelijke plichten vervullen: een praktizerend Katholiek.

2024-04-29
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

praktizeren

zijn werk doen inz. als geneesheer, advocaat enz.; ook = prakkezeren.

2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

praktizeren

gepraktizeerd (Lat. practizare; v. geneesheren en rechtsgeleerden: het vak uitoefenen).

2024-04-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

praktizeren

(prakti'ze:rən) (praktizeerde, heeft gepraktizeerd) 1. de praktijk uitoefenen : een -d advokaat. Tgst. rustend. 2. als geneesheer behandelen : over iemand -. 3. Kat. zijn godsdienstplichten vervullen : hij praktizeert niet meer.

2024-04-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

praktizeren

(praktizeerde, heeft gepraktizeerd), 1. als advocaat, notaris, arts een praktijk uitoefenen: hij praktizeert niet meer; het tegenwoordig deelw. als bn.: eenpraktizerend arts; 2. zijn kerkelijke plichten vervullen: een praktizerend katholiek.

Gerelateerde zoekopdrachten