Pose, posé
I. pose: ’t leggen, ’t zetten, ’t plaatsen, ’t stellen; aanleg [v. gas]; ’t uitzetten [v. schildwacht]; ’t aanzetten [bij domino]; houding, stand; ’t zitten [voor schilder], posering; pose, aanstellerij, gemaaktheid; belichting, tijdopname [foto]; à vous la pose!., u moet zetten!; être à...