Wat is de betekenis van pofbroek?

2024-04-29
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

pofbroek

broek met poffende pijpen. broek met poffende, opbollende pijpen. Voorbeelden: Wanneer Ruud aan de hand van W.F. Hermans tenslotte bij zijn eigen ongelukkige jeugd was aangekomen, bij de nijpende armoe van het gezin, het schoolgaan op klompen en met lange kousen waarom hij door zijn klasgenoten met uitbundige vrolijkheid werd ontvang...

2024-04-29
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

pofbroek

sien kardoesbroek.

2024-04-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Pofbroek

v. (-en), broek met opgepofte korte pijpen.

2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

pofbroek

1. m. en v. pofbroeken (persoon, die [voortdurend,] poft, op krediet koopt), gmz.; 2. v. pofbroeken (broek met korte, opgepofte pijpen).

2024-04-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

pofbroek

('pov) (-en; -je) 1. v. broek met opgepofte korte pijpen: de van de Markenaars. 2. m. en v. Gemz. persoon die poft.

2024-04-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

pofbroek

v./m. (-en), broek met opgepofte korte pijpen.

2024-04-29
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Pofbroek

Pofbroek v. (-en), broek met opgepofte korte pijpen.