Wat is de betekenis van Poeha?

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Poeha

s.n., po(e)ha, po(e)hei, komkak, sok (it), wyn en fearren; veelhebben, gâns wyn yn 'e swipe hawwe.

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Poeha

o. en m., drukte, leven, rumoer om niets: poeha maken. Ook poe’ha.

2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

poeha

(poe'ha) m. en o. [klnb.] drukte, leven, rumoer om een kleinigheid: maken.

2024-04-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

poeha

(het accent wisselt), m./o., drukte, leven, rumoer om niets: — maken; ook: kapsones: hij liep er met veel — rond.

2024-04-27
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Poeha

Poeha o. poeha maken, drukte, leven, rumoer om niets maken.

2024-04-27
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)