pissen
1) (1240) (ook: piesen) (inf.) urineren (zowel van mensen als van dieren). Een bekend volksgezegde: "Heb-je dorst? ga naar Hansworst. Die heeft een hondje dat piest in je mondje." Talrijke syn. in de volkstaal en het Bargoens: aftappen*; effe z'n bierpompje* afknijpen; een blaasje* maken; de bloemetjes* water geven; een boom* in brand steken; z'n b...