pipo
1) (1970+) (inf.) snoeshaan, kerel. Vooral in de verbinding 'een rare pipo'. Naar het gelijknamige televisiepersonage uit de kinderserie 'Pipo de Clown' (1958-1980). • Ze gaven me de heilige verzekering dat die verwachte telg, indien het een 'pipo' werd, naar mij vernoemd zou worden... (Ben Borgart: Fontana. 1988) • Aan wie is dit nu bes...